Fak de norm
Over proberen níet positief te denken
Er is een radio-interview met actrice Romana Vrede wat ik af en toe weer opnieuw luister, omdat het zo heerlijk is. Om de één of andere reden is zij iemand die zo geweldig kan vertellen dat bijna alles wat ze zegt grappig, wijs of interessant is - maar de laatste tijd denk ik veel na over een specifiek, klein fragment uit dit interview. Vrede is een zwarte, lesbische vrouw met een autistische en verstandelijk gehandicapte zoon; ze vertelt over hoe ze als persoon faliekant buiten de “normale” Nederlandse norm valt.
Ik heb het stukje uitgetypt: PW is de interviewer, Pieter van der Wielen.
PW: “Ik vraag me ondertussen af wie er nog wel onder de norm valt.”
RV: “Niemand! Dat is een goeie. Niemand. Sommige mensen kunnen dat heel goed verbergen. Sommige mensen liegen gewoon daarover. Als burger proberen ze daar aan te voldoen, maar als mens voldoet niemand aan die norm. Dat is een wortel die je voor een ezel hangt, die we allemaal proberen na te streven, maar niemand haalt dat. Niemand haalt de norm. Dat is de mindfuck.’
PW: ‘Waarom is die druk dan toch zo groot?’
RV: ‘Ja, ja, dat is hoe wel een soort samenleving creëeren. Zo van: jongens, dit is normaal. Dat was tijdens corona zo grappig. (…) Die vertelde dan zo van: ja, dan ben je met je vrouw, of je man, in huis met je twee kinderen. (…) Dat je denkt: niemand leeft zo. In Nederland, leeft niemand zo. Ogenschijnlijk, zou je denken, heel Capelle ziet er zo uit, of heel Haarlem ziet er zo uit, maar ga maar met die mensen één uur meelopen. Die vrouw heeft eigenlijk een relatie met de buurvrouw, dat kind heeft een beperking, die man die is gestoord, weet je, er is altijd iets aan de hand.’
Precies dit is geloof ik waar ik de afgelopen nieuwsbrieven over schrijf. Hoe het voelt om niet meer aan de norm te voldoen, bijvoorbeeld door ziekte. Hoe knijpend en knellend die norm kan zijn: je moet werken en geld verdienen en sparen en op deze leeftijd je eigen huis hebben en over een gezin nadenken en elke dag met nette kleren je huis uit.
Vorige week verscheen het rapport over Nederland als hypernerveuze samenleving, en dat zal, waarschijnlijk, voor niemand een verrassing zijn. Ik bedoel, ik kreeg op mijn 17e (aldus: in 2013) een burn-out, en ik bleek een ongelooflijke trendsetter. In 2013 was burn-out nog een vaag begrip waar weinig mensen het over hadden. Nou, dat is wel veranderd! Inmiddels ken ik zo’n beetje niemand die nooit een burn-out heeft gehad, overspannen is geweest, daar tegenaan heeft gezeten, of weet ik veel wat voor andere mentale, fysieke en/of mentaalfysieke (ja ja, psychosomatische) klachten.
Het is zo vreemd eigenlijk dat die norm bestaat, want het heeft zo weinig te maken met het leven. Het leven is inherent rommelig, raar, vol met onverwachte wendingen, poep, ziekte, dood, onverwacht geluk, zwerfafval en nierstenen. Het is van alles tegelijk, en ik begrijp niet helemaal waarom er zo’n collectieve hang is naar dat alles gestructureerd en voorspelbaar moet zijn.
Tijdens mijn studie maakte ik een jaar twee huizen schoon, naast elkaar. De ene was wat rommelig, want: net een baby geboren. De andere was eigenlijk al schoon. Soms wist ik oprecht niet goed wat ik daar deed, ging ik door alle verdiepingen van het huis met de stofzuiger zonder dat ik echt verschil zag. Het huis leek perfect: tweeverdieners, twee kinderen, alles netjes, glanzend. En toen kwam de vader thuis te zitten met een midlifecrisis, bleek het huwelijk tussen de lijnen door niet zo perfect, kwam ik op een heugelijke dag het geïmproviseerde nieuwe thuis-kantoor binnen om schoon te maken, en zag dat het stel een professionele ‘verleidelijke’ fotoshoot had gedaan - om het vuurtje weer aan te wakkeren, waarschijnlijk - op glanzend papier boven het bureau geplakt.
Er zit, ergens, een grotere metafoor in dat verhaal verstopt - hoe je als schoonmaker geacht wordt een al schoon en perfect huis nog extra schoon en perfect te maken - en hoever het afstaat van hoe het leven eigenlijk is. Onvoorspelbaar, en vaak een beetje vies.
Mocht men denken, “is dit allemaal een lange opmaat om te praten over poep”: jazeker. Ongeveer twee week geleden werd ik weer heel ziek, en ik weet niet helemaal zeker of de hiervoor genoemde poepfile de oorzaak is of een gevolg van een ander, nog onbekend probleem. Het is heel lastig om een soort controleverlies te ervaren: over hoe lang dit nog gaat duren en wat de oorzaak (en remedie) is.
Ik merk dat ik op ellendige momenten eigenlijk twee keuzes heb. Het meest ellendige moment is als ik heel misselijk ben en moet overgeven. Bij mij komt er meestal niets, omdat ik dan al een paar dagen niet heb gegeten, maar blijft de prikkel en de misselijkheid - dan krijg je wat in het Engels illuster genoeg dry heaving heet, ‘droog hijgen’ (iew en auw). Het vervelendst vind ik nog: het in bed liggen en overwegen of je gaat opstaan om naar de wc te lopen, of dat je bij de wc op de grond zit, te overwegen of je weer terug naar bed gaat of nog zal blijven zitten. De misselijkheid is er, zal ook niet weggaan, maar alle opties zijn vervelend en naar.
Ik merkte de afgelopen tijd dat ik eigenlijk twee opties had. Of ik koos voor optie 1: me heel erg verzetten tegen dit moment. Denken: ik moet iets hebben om dit te stoppen, iemand moet me helpen, iemand moet me troosten, maar ja als iemand me troost verandert er nog niks, wat als dit nog heel lang duurt, wat als dit nog uren doorgaat et cetera et cetera. Hele logische gedachtes, maar totaal niet helpend. Afgelopen tijd heb ik een handvol keren uit ellende en paniek de huisarts of huisartsenpost gebeld, met ergens de vage hoop dat ik een ziekenhuispyjama mag aantrekken, ergens mag gaan liggen en dat dan alles opgelost wordt, maar voor dingen waar je niet accuut groot gevaar loopt is het devies meestal: neem de tijd, en extra pijnstillers.
Maar ja, wat doe je dan, als je denkt: ditmoetstoppenditmoetstoppen, en het stopt niet, en niemand kan het stoppen?
Dat brengt me bij optie twee. Het enige wat lijkt te werken, is om stil te staan bij hoe ik me voel. Dat antwoord is: heel kut. Dan probeer ik te voelen wat precies zo kut is. Waar de misselijkheid zit, of ik pijn heb, of ik ook verdrietig ben of angstig, etc. En als ik dat heb geïntervariseerd, volgt de vraag: oké. En is er nog iets anders? Mijn antwoord is dan meestal: nou, ik lig wel lekker. Hoppy ligt naast me in bed. De dekens zijn warm. Ik probeer de verschillende dingen tegelijkertijd te voelen, de pijn en het comfort, en dan merk ik dat ik iets kalmer wordt, en meestal val ik dan heel slaap.
Ik ben begonnen aan Mari Andrew’s My Inner Sky, over de periode waarin ze opeens een zeldzame auto-immuunziekte kreeg waardoor haar lichaam deels verlamd raakte. Ze omschrijft hoe ze tegen allerlei normen over ziek zijn aanloopt. Dat ze positief moet denken, hoop moet houden - terwijl zij zich vooral heel erg naar voelt.
Mijn eerste neiging bij ziekte is om te denken: oké, wat kan ik doen om hier zo snel mogelijk van te herstellen. Het liefst zou ik dezelfde dag nog een wonderpil slikken of op internet een heksenbrouwselrecept vinden waardoor ik binnen een paar uur beter ben. In 2022 was ik bijvoorbeeld om de haverklap ziek, had onwaarschijnlijk vaak griepklachten. Ik speelde heel Oma Weet Raad uit om snel op de been te zijn. Kauwde elke ochtend op een teentje rauw knoflook, kocht kippensoep (ook al ben ik vegetariër), ging slapen met twee halve uiën naast mijn bed, en (op mijn dieptepunt) ging slapen met natte azijnsokken. Niks hielp. De huisarts kon ook geen aanleiding vinden, en het duurde lang voordat ik begon te beseffen: ah, mijn immuunsysteem is heel laag want ik ervaar nogal wat stress.
De afgelopen weken/maanden heb ik de huisarts zo ongeveer uitgespeeld en bleek Oma Weet Raad al snel niet toereikend (al ben ik momenteel weer aan het experimenteren met een pot rauwe gember, citroensap en zout - ik hou me altijd aanbevolen voor wondermiddelen). Er zit niets anders op dan wachten. Dus probeerde ik ook positief te denken. Misschien gaat het vandaag toch weer beter! Misschien kan ik morgen weer werken! Misschien kan ik Edith Eger’s The Choice lezen! Misschien moet ik vooral kijken naar wat ik wél kan en daar dankbaar voor zijn!
Voor Andrew hielp het om niet positief te zijn. Na een ellendige periode besloot ze toe te geven: ik voel me heel erg naar. Dit wordt een hele nare tijd. Ik ga doen waar ik behoefte aan heb: me terugtrekken, de tijd nemen.
Mijn behoefte aan stopstopstop, moet NU herstellen of moet NU positief denken, is ook een verzet tegen wat er eigenlijk aan de hand is. Niet willen stilstaan bij dat ik me ellendig voel. Logisch - maar als ik stilsta bij het feit dat ik me wél heel ellendig voel, voelt dat als een soort troost. En dan komt er ook wat meer ruimte om te kijken naar wat er ook is. Ellende, en een lekker bed, en Hoppy vlakbij.
Deze conclusie voelt een beetje als ‘ja, duh’: dat mindfulness helpt, bijvoorbeeld. Sinds ik er op let merk ik echter hoe vaak ik níet bezig ben met oordeelloos voelen wat ik eigenlijk voel, en het vooral wil 1. oplossen 2. bagatalliseren 3. positieve draai aan geven.
Het diepste dal van mijn leven was denk ik in 2023, toen ik aan het verwerken was wat ik had meegemaakt aan partnergeweld. Ontsnappen/in veiligheid komen was op een bepaalde manier feestelijk: het was fantastisch om weer een eigen leven te hebben, met vrijheid en positieve contacten. Ik hield me erg vast aan dat positieve, die hervonden zin in alles. Zodra ik echt veilig was, overviel de PTSS me enorm, en was het niet langer mogelijk om zo intens te genieten van het positieve: PTSS dwingt je als het ware stil te staan bij de opgekropte emoties. In de maanden die volgden was het een enorm geworstel om dit te combineren met een leven, met werk, studie, vrienden, huisgenoten, et cetera. Het was rond die tijd dat ik veel begrip kreeg voor PTSS-patiënten die een verslaving ontwikkelen; het is simpelweg niet te doen, die overrompelende emoties combineren met een ‘normaal’ leven. Je hebt gewoon geen tijd voor een intense herbeleving als je die ochtend vroeg op moet voor een afspraak. Ik snap dat mensen dan naar alcohol of drugs oid grijpen, gewoon om een manier te hebben om te verdoven, en zo op de been te blijven.
Maar ja, dat leek mij niet zo’n goed idee. Ik besprak het met mijn psycholoog, die vroeg: waar heb je dan wel behoefte aan?
‘Stoppen met alles, op de bank zitten en mutsjes haken voor mijn hond,’ antwoordde ik.
’Oké,’ zei zij, ‘misschien moet je dat maar ga doen. En stuur mij maar een foto van de mutsjes.’
En zo geschiedde!
Ik denk vaak na over de maanden die volgden. Die waren ontzettend donker en stil. Ik hield mijn kleine bijbaan in de zorg, maar verder deed ik niet veel meer dan therapie, huilen en voelen, woedend in kussens gillen en slaan, yin yoga, schrijven over wat ik had meegemaakt, en dagelijks sombere lange wandelingen maken met Hoppy, en dan heel eventjes lachen als ze raar speelde met een andere hond. Het waren maanden waarin ik heel weinig behoefte had aan contact, zelfs met mijn beste vrienden. Ik was erg op mezelf, in een holletje van verdriet.
Voor mijn nabije omgeving moet dat paradoxaal zijn geweest. Die wilden me natuurlijk blij, gelukkig en omgeven door liefde en steun zien. Maar ja: dit is wat het was. Ik was gebroken want mijn leven was gebroken. Het is normaal om daarbij stil te staan, er aan toe te geven in plaats van het weg te drukken en/of het proberen te kneden naar iets wat het niet is, iets positievers.
Mari Andrew schrijft over wat er gebeurde toen ze toegaf aan de ellende, en aan haar eigen behoeftes. Voor haar betekende het ook dat ze zich veel terug trok en de gevoelens onderging. Ze begon erover te tekenen. Die tekeningen deelde ze, en resoneerden met mensen die zich óók zo voelden.
Ik vind dit veel interessanter dan proberen aan een norm te voldoen, en eindigen met een duizend-in-een-dozijn leven met midlifecrisis en sensuele fotoshoot. Het is interessanter om nieuwsgierig te zijn wat het leven is, met al zijn schakeringen. Om eerlijk te zijn - en daar anderen in te vinden.
P.S. Over positief denken gesproken - ik luister al maanden naar dit ongelooflijk geweldige optreden:
En dan denk ik vaak: ah, zelfs Jezus kon niet altijd positief nadenken! Die was ook maar een mens. (Dat gezegd hebbende ga ik dit filmpje weer even drie keer achter mekaar kijken.)


