Afgelopen week was ik op Oerol. Mijn verwachtingen waren tweeledig: mijn vriendin en ik hadden een hoop voorstellingen geboekt, maar, dit was ook mijn enige vakantie in een drukke zomer, een druk jaar, dus ik hoopte ook, en stiekem vooral, om bij te kunnen komen, in de zee te zwemmen, in een duinpan te kunnen liggen.
Bij het eerste bakje kibbeling, nog aan het vasteland, bleek dat mijn vriendin de boot naar een verkeerd eiland had geboekt. ‘Ik hoop dat je het niet lullig vindt,’ zei ze, ‘maar ik denk dat dit jou ook had kunnen overkomen.’ We konden de kaartjes om boeken, gelukkig. Eenmaal op het eiland wilde we een ijsje eten ter ontspanning. Terug bij de fiets brak het koude zweet me uit: ik was mijn slaapzak kwijt. Mijn fijne warme mummieslaapzak! Ik beende terug, door de drukke winkelstraat, naar de ijszaak; goddank lag-ie daar nog. Eenmaal terug bij de fietsen, kon mijn vriendin haar fietssleutel niet vinden. Ook zij beende terug; ook die lag nog bij de ijszaak.
Enfin. Eenmaal bij de tent, hadden we een uur om te eten, voordat we weer op de fiets zouden stappen voor de eerste voorstelling. Ik was stiekem liever voor mijn tentje blijven liggen, maar goed: wij op de fiets, snel snel. We hadden kaartjes voor Dans Dans Revolutie, de installatie gebaseerd op de roman van Lisa Weeda.
Een uur later zat ik depressief op de fiets. Had ik inderdaad voor de tent moeten blijven liggen?
Mijn jaar staat in het teken van onderzoek doen naar huiselijk geweld en misbruik. Vanaf dag één is het al een uitdaging geweest om mijn eigen emoties een plek te geven in het werkproces. Na het eerste urenlange interview met een respondent, lag ik er de volgende dag compleet af. Ik kon niet om mijn eigen emoties heen. Het enige wat ik kon doen, was er een beetje omheen plannen. Buffertjes rust inbouwen rond het zwaarste werk.
Het moeilijkst vind ik het volhouden van hopeloosheid. Voor de verschijning van mijn eerste boek rond deze problematiek, besloot ik mailtjes steevast met een soort hoop. Er komt verandering! Ik werk heel hard en dan komt er misschien dit of dit of dit! Het was mijn eigen overlevingsmechanisme, denk ik: heel hard werken in de hoop dat er iets ten goede keert. En voor een groot deel doe ik dat natuurlijk nog steeds. Maar ik begin ook, steeds meer, in te zien hoe groot en complex deze problematiek is. Mijn inschattingen worden (helaas) steeds realistischer: ik denk dat het een paar decennia zal duren totdat er echt duurzame verandering kan komen. En dat betekent, vooral, dat er nog een paar decennia onhoudbare wanhoop en verdriet is. En dat moeten we dan maar samen toch proberen uit te houden. En dat is, af en toe, ontzettend zwaar: iemand geen echte hoop kunnen bieden.
De dag voordat ik naar Oerol vertrok, zat ik nog driftig te tikken, en te bladeren in het boek wat Wanda Beemsterboer-Avenarius schreef voor haar overleden dochter Nadine. Het is mijn werk om nauwkeurig op te schrijven hoe de aanloop naar haar moordaanslag is geweest, en hoe dat ging, de minuten voor, de minuten tijdens, en de minuten na haar dood. Ik schrijf het met enige distantie, zoals ik recent nog een lijstje maakte met moordwapens die in 2024 in huiselijke kring werden gebruikt: bijlen, machetes, scharen, fileermessen, stanleymessen, vuurwapens, een koevoet, honkbalknuppel, lichaam in brand steken, wurgen met touw, kussens, een quilt, snoer van een nachtlampje – en vaak bovenstaande in combinatie. Maar tijdens het bladeren in het boek, kom ik per ongeluk langs allerlei gedichten die Nadine’s vader Jacques voor haar schreef, in het brandende gemis na haar dood, die steevast eindigen met ‘je pappie’, en dan moet ik ongevraagd weer even huilen.
Dans Dans Revolutie speelt zich af in een Oekraïens dorp, waar een meisje en haar oma het kwaad (alias, de Russische bezetting) proberen te bezweren. Het publiek zit op houten klapstoeltjes in kleine houten huizen. Je kan niet anders dan je hand en tand verzetten tegen het kwaad, tegen het donker, maar wat als het niet lukt? Wat als het simpelweg oneindig groter is, oneindig sterker?
Het was mijn eerste keer Oerol, en ik vond het hartstikke leuk, en hartverwarmend goeïig; om bij het afwassen met een ouder echtpaar te bespreken wat ze hadden gezien, waar ze nog naartoe zouden gaan, om plaatsen te ruilen met een vrouw zodat ze de jazzband beter kon zien. Veel voorstellingen eindigden met een fijne donatiemogelijkheid. Zo was er een QR-code waarmee boetes betaald zouden worden voor mensen in Hongarijë, die niet meer op straat Pride mogen vieren, of zichtbaar gay, queer of trans zijn.
Ongelooflijk lief vond ik ook de aanloop naar de voorstelling Runner. Op de website was duidelijk dat er in deze voorstelling seksueel geweld ten sprake kwam. Bij de fietsenstalling hingen gelamineerde trigger warnings. En bij het parkeren van onze fiets, kwam een medewerker met zachte stem nog even vragen of we de waarschuwingen hadden gezien. Ik kan zo’n man wel omhelzen.
(Het was een heftige en steengoede voorstelling, trouwens - even goeïg vond ik de mogelijkheid om de acteur en maker na afloop de hand te schudden.)
Naarmate de week vorderde (en ik, gelukkig, naar hartelust in een duinpan had gelegen en in de zee had gezwommen), leek er een soort thema te ontstaan. Bijna elke voorstelling ging over een groot maatschappelijk thema. Klimaatverandering, polarisatie, armoede, oorlog, ongelijkheid, et cetera. Daar fietste ik dan met mijn lieve, goeiïge, 65+ publiek naartoe, om geconfronteerd te worden met ons eigen privilege, en daar de rest van de dag over na te denken. Ik heb daar natuurlijk niks tegen, het is goed dat het er is, maar tegen het einde van de week begon het wel wat te voelen als iets christelijks. Jezelf slaan met een gesel, een soort boetedoening: ik ben rijk genoeg om hier te zijn, ik heb wel eens vliegtickets gekocht, ik leef in vrede waar andere mensen in oorlog leven. Ik begon toch wel te verlangen naar wat QR code-donatie opties of confronterend theater op de Miljonair Fair.
Het toppunt vond ik de (trouwens, prima hartstikke goede leuke) voorstelling Doekje voor het bloeden, over mensen die in schulden raken, thuisloos en in armoede. Het was een confrontatie met onszelf als publiek. Vinden wij dit erg? Maar wat doen we er dan aan? Wat doet Nederland? Is armoede een verdienmodel, met de schuldenindustrie?
Na afloop was er weer een geweldig goeïg initiatief, namelijk: een giftshop met spullen die je kon kopen, waarmee de schulden van een aantal mensen zouden worden afgelost. Máár, werd er gezegd, voordat alle noodzakelijke belastingen vanaf werden getrokken, waardoor er zo’n 5% over bleef.
Het is moeilijk om hoop te (blijven) houden als je geconfronteerd wordt met grote, complexe problematiek, en zelfs kwaadaardigheid – vooral, zoals in Dans Dans Revolutie, als het oneindig veel groter voelt dan jou. Een tijd geleden had ik een interview met mensen die ik beschouw als kopstukken in mijn veld. Na een uur of twee stelde ik voor om het af te ronden – omdat die emoties van mij weer op kwamen spelen. Ik werd namelijk hopelozer dan óóit. Deze mensen, zo intelligent, moedig, al zo veel jaren professioneel en persoonlijk betrokken, zagen zelf eigenlijk geen uitweg. Het maakte me verdrietig en moedeloos. Maar ook koppig. Omdat het moet, omdat we gewoon geen andere keus hebben. Omdat we maar weggetjes moeten blijven zoeken voor verandering.
Één van mijn beste vrienden gaf me laatst een christelijk tijdschrift. Het was vrijzinnig, lief, en goeiïg, en ik werd er superkwaad van. Jezus is natuurlijk Oerol ten top. Iemand die met de verschoppelingen ging chillen terwijl hij ook wel andere dingen had kunnen doen. (He nice, the Jesus.) Dit tijdschrift stond in het teken van het gebod: als iemand je slaat, keer hem dan de andere wang. Het prediken van geweldloosheid.
Wat is dit voor naïviteit, dacht ik opeens. Als iemand je slaat, keer hem de andere wang: ja leuk, maar uiteindelijk ga je dan dood, en de mensen om je heen ook. Is het geweldloosheid als je het geweld niet stopt, en daardoor faciliteert? Jezus zei ook nee tegen onrecht. God kon ook mokerkwaad worden. Met de God uit het Oude Testament moest je geen ruzie krijgen, want dan mislukte je oogst en gingen alle eerstgeborenen dood.
In mijn onderzoek spreek ik regelmatig mensen waarvan ik denk: als iemand recht heeft om geweld te plegen, ben jij het wel. Ik zou het begrijpen als jij de boel uit wraak in de fik steekt.
Maar ja: dat doen ze niet, en ik ook niet. Ik heb best lang gebaald dat ik niet primair reageer. Als iemand mij slaat, keer ik niet de andere wang, maar ik heb wel even nodig om na te denken wat er is gebeurt. Ik heb dat lang als iets zwaks gezien (omdat, looking at maatschappelijk werk Nederland, me werd vertelt dat dat iets zwaks is), maar inmiddels weet ik dat het anders zit.
Ik reageer bij uitstek secundair. Als iemand mij slaat, ben ik een dag in de war, moet het laten bezinken, ga er twintig boeken over lezen en bijt me dan als een rottweiler in een broekspijp vast en laat niet meer los tot ik mijn zin heb.
Dit onderzoek, en deze problematiek, kan best solistisch voelen. Ik heb een klein netwerkje gemaakt met lotgenoten, collega’s, mensen met net zo’n drive als ik; maar in principe werken we allemaal zelf, van achter ons eigen laptopje, met onze eigen verhalen en eigen verdriet. We zijn allemaal mensen die niet terug slaan. Maar, opeens dacht ik: we zijn allemaal honingdassen. Een klein beestje die op het oog niet opkan tegen de leeuwen en gifslangen. Maar als een roofdier een honingdas grijpt, draait de honingdas zijn skelet in z’n vel rond, zodat-ie weg kan rennen. Een slang kan een honingdas grijpen, maar de das is immuun voor het gif. Een honingdas is niet te stoppen. Niemand pakt die kleine das. Hij gaat gewoon door, ook als alle kwade krachten zoveel groter zijn.
Met bewondering (en veel andere emoties) volg ik de auteur en kunstenaar Sarah Neutkens, die een tijd terug zich voor het eerst uitsprak over haar eigen misbruikverleden, en de doofpot die daarna volgde. Ook zij geeft niet op, versus zoveel kwade krachten die haar het zwijgen op zouden willen leggen. Wij kennen geen angst, plaatste ze laatst op Instagram. Wacht maar - we zullen spuwen op jullie graf.
En zo is dat, dacht ik. Een honingdas lijkt klein, en dat is precies de valkuil van daders. Wacht maar. Je maakt een eeuwige vijand, en hopelijk één waar je spijt van zal krijgen.
Op een zonnige ochtend hadden mijn vriendin en ik kaartjes voor NAU, een installatie van Walden. Dit theatergezelschap is gestopt, omdat het niet op kon tegen zijn eigen kwade krachten: fikse, dodelijke cultuurbezuinigingen. En dat terwijl NAU voor mij het hoogtepunt was van heel Oerol, misschien wel van mijn jaar.
Met een stuk of 100 man verzamelden we op het strand, bij de duinen. In het zand was een rond houten theater gebouwd, een soort arena, tot de nok toe gevuld met ons, het publiek, waarvan zeker 75% 65+. De opzet van het stuk was, zoals heel Oerol, om te reflecteren op de gigantische uitdagingen van onze tijd, MAAR, om in te zien dat we geen keus hebben: we gaan de aarde doorgeven aan onze kinderen, kleinkinderen, alle generaties na ons. En dat gaan we maar zo goed mogelijk doen. En hoop, goede moed, is zoveel krachtiger dan platgeslagenheid, schaamte en schuld. Het werd een letterlijk groot feest: net zoals in Dans Dans Revolutie werd er opgeroepen om te dansen, samen, voor de toekomst. Ik was er als een individu in gegaan, maar overal waar ik keek stonden mensen als ik, met mij te dansen. Het voelde alsof mijn netwerkje echt werd. Alsof ik alleen was, op mezelf, maar ook in een wij.
Het is de enige silver lining die ik tegenwoordig deel. Heel lang verhaal kort: mensen die ernstig (seksueel/psychisch/fysiek) geweld plegen, missen vaak het vermogen om te mentaliseren, en kunnen daarmee slecht of niet reflecteren op eigen handelen, gevoelens van anderen, ÉN, voelen zich daardoor nooit onderdeel van een samenleving, van een ‘wij’, en zijn daardoor chronisch ontevreden.
En dat zeg ik dan. Wij wel. Wij hebben empathisch vermogen. Wij kunnen samen zijn. Wij kunnen tevreden en gelukkig zijn met wat we hebben, wie we zijn, met elkaar. Dat is een heel, heel, heel groot goed.
Sommigen mensen bij NAU gingen direct uit hun plaat, sommigen mensen hadden wat meer scrupules. Er was een oude meneer die heel serieus keek. Ik was bang dat hij het niet leuk vond. En toen ging hij heel serieus, heel hard dansen. Toen het over was, en mensen begonnen te applaudisseren, bracht hij in alle ernst zijn vingers bij zijn lippen, en begon te fluiten. Ik kreeg weer onwillekeurig tranen, maar dit keer van geluk.